SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Daardoor kan snel nieuwe veiligheidsinformatie worden vastgesteld. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden. Zie rubriek 4.8 voor het rapporteren van bijwerkingen.
1. NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Phesgo 600 mg/600 mg oplossing voor injectie
Phesgo 1200 mg/600 mg oplossing voor injectie
2. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Phesgo 600 mg/600 mg oplossing voor injectie
Eén injectieflacon van 10 ml oplossing bevat 600 mg pertuzumab en 600 mg trastuzumab.
Elke ml oplossing bevat 60 mg pertuzumab en 60 mg trastuzumab.
Phesgo 1200 mg/600 mg oplossing voor injectie
Eén injectieflacon van 15 ml oplossing bevat 1200 mg pertuzumab en 600 mg trastuzumab.
Elke ml oplossing bevat 80 mg pertuzumab en 40 mg trastuzumab.
Pertuzumab en trastuzumab zijn gehumaniseerde monoklonale immunoglobuline (Ig)G1-antilichamen die geproduceerd worden in zoogdiercellen (ovariumcellen van de Chinese hamster) door middel van recombinant-DNA-techniek.
Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1.
3. FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie.
Heldere tot opaalachtige, kleurloze tot lichtbruine vloeistof met een pH van 5,2‑5,8 en een osmolaliteit van 270‑370 en 275-375 mOsmol/kg voor de oplossingen van respectievelijk 1200 mg/600 mg en 600 mg/600 mg.
4. KLINISCHE GEGEVENS
4.1 Therapeutische indicaties
Vroege borstkanker
Phesgo is geïndiceerd voor gebruik in combinatie met chemotherapie voor:
de neoadjuvante behandeling van volwassen patiënten met HER2-positieve, lokaal gevorderde, inflammatoire, of vroeg-stadium borstkanker met een hoog risico op recidief (zie rubriek 5.1)
de adjuvante behandeling van volwassen patiënten met HER2-positieve vroege borstkanker met een hoog risico op recidief (zie rubriek 5.1).
Gemetastaseerde borstkanker
Phesgo is geïndiceerd voor gebruik in combinatie met docetaxel bij volwassen patiënten met HER2-positieve gemetastaseerde of lokaal teruggekeerde, niet-reseceerbare borstkanker die geen eerdere anti-HER2-therapie of chemotherapie voor hun gemetastaseerde ziekte hebben gekregen.
4.2 Dosering en wijze van toediening
Phesgo mag alleen worden gestart onder toezicht van een arts die ervaren is in het toedienen van middelen tegen kanker. Phesgo mag alleen toegediend worden door een medische zorgverlener die in staat is om anafylaxie te behandelen en in een omgeving die zodanig is uitgerust dat reanimatie onmiddellijk kan plaatsvinden (zie rubriek 4.4).
Om medicatiefouten te voorkomen is het van belang het etiket van de injectieflacon te controleren om er zeker van te zijn dat het geneesmiddel dat bereid en toegediend wordt Phesgo is.
Patiënten die momenteel worden behandeld met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab kunnen worden overgezet naar Phesgo. Overschakelen van behandeling met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab op Phesgo (of vice versa) werd onderzocht in onderzoek MO40628 (zie rubriek 4.8 en 5.1).
Dosering
Patiënten die worden behandeld met Phesgo moeten een HER2-positieve tumor hebben, gedefinieerd als een immunohistochemie (IHC)-score van 3+ en/of een in-situhybridisatie (ISH)-ratio van ≥ 2,0, aangetoond met behulp van een gevalideerde test.
Om accurate en reproduceerbare resultaten te kunnen waarborgen, moeten de testen worden uitgevoerd in een gespecialiseerd laboratorium, dat gevalideerde testprocedures kan garanderen. Voor de volledige instructies over de uitvoering en interpretatie van de assay verwijzen wij naar de bijsluiter van de gevalideerde HER2-testassays.
Zie tabel 1 voor doseringsadviezen van Phesgo bij vroege en gemetastaseerde borstkanker.
Tabel 1 Aanbevolen dosering en toediening van Phesgo
| Dosis (onafhankelijk van lichaamsgewicht) | Geschatte duur van de subcutane injectie | Observatietijd ab |
Oplaaddosis | 1200 mg pertuzumab/ 600 mg trastuzumab | 8 minuten | 30 minuten |
Onderhoudsdosis (iedere 3 weken) | 600 mg pertuzumab/ 600 mg trastuzumab | 5 minuten | 15 minuten |
aPatiënten moeten worden geobserveerd op injectiereacties en overgevoeligheidsreacties
bDe observatieperiode moet beginnen na de toediening van Phesgo en moet afgerond zijn voor elke daaropvolgende toediening van chemotherapie
Bij patiënten die worden behandeld met een taxaan moet Phesgo worden toegediend voorafgaand aan de toediening van het taxaan.
Bij toediening in combinatie met Phesgo is de aanbevolen aanvangsdosis van docetaxel 75 mg/m2. Afhankelijk van het gekozen behandelregime en de verdraagbaarheid van de aanvangsdosis kan de dosis vervolgens verhoogd worden tot 100 mg/m2. Afhankelijk van het gekozen regime kan ook gekozen worden voor 100 mg/m2 docetaxel in een 3-wekelijks toedieningsschema vanaf de aanvang. Als een op carboplatine gebaseerd regime wordt gebruikt, is de aanbevolen dosering van docetaxel 75 mg/m2 gedurende de gehele behandeling (geen dosisverhoging). Bij toediening in combinatie met Phesgo in de adjuvante setting is de aanbevolen dosering van paclitaxel 80 mg/m2 eenmaal per week gedurende 12 wekelijkse cycli.
Bij patiënten die behandeld worden met een antracycline moet Phesgo toegediend worden na voltooiing van de volledige antracyclinebehandeling (zie rubriek 4.4).
Gemetastaseerde borstkanker
Phesgo moet worden toegediend in combinatie met docetaxel. De behandeling met Phesgo mag tot aan ziekteprogressie of onbehandelbare toxiciteit doorgaan, ook als de behandeling met docetaxel wordt beëindigd (zie rubriek 4.4).
Vroege borstkanker
In de neoadjuvante setting moet Phesgo gedurende 3 tot 6 cycli worden toegediend in combinatie met chemotherapie, als onderdeel van een compleet behandelregime voor vroege borstkanker (zie rubriek 5.1).
In de adjuvante setting moet Phesgo gedurende in totaal één jaar (maximaal 18 cycli of tot recidief of onbehandelbare toxiciteit, afhankelijk van wat zich het eerst voordoet) worden toegediend als onderdeel van een compleet behandelregime voor vroege borstkanker, ongeacht het moment van chirurgie. De behandeling moet standaard antracycline- en/of taxaan-houdende chemotherapie bevatten. Phesgo moet worden gestart op de eerste dag van de eerste cyclus waarin het taxaan wordt gegeven en moet ook worden voortgezet als de chemotherapie wordt beëindigd.
Uitgestelde of overgeslagen doses
Als de tijd tussen twee opeenvolgende injecties:
minder dan 6 weken is, moet de onderhoudsdosis van Phesgo 600 mg/600 mg zo snel mogelijk worden toegediend. Ga daarna verder met het 3-wekelijks toedieningsschema.
6 weken of langer is, moet een oplaaddosis van Phesgo 1200 mg/600 mg opnieuw worden toegediend gevolgd door een onderhoudsdosis van Phesgo 600 mg/600 mg iedere 3 weken daarna.
Dosisaanpassingen
Dosisverlagingen worden niet aanbevolen voor Phesgo. De arts kan besluiten dat het nodig is om de behandeling te staken.
Patiënten mogen de behandeling voortzetten gedurende periodes van omkeerbare, chemotherapie-geïnduceerde myelosuppressie, maar moeten dan gedurende deze periode wel zorgvuldig worden gecontroleerd op complicaties als gevolg van neutropenie.
Voor informatie over dosisaanpassingen van docetaxel en andere chemotherapie, zie de desbetreffende Samenvatting van de productkenmerken (SmPC).
Overschakelen van behandeling met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab op Phesgo
Bij patiënten die worden behandeld met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab en die minder dan 6 weken geleden hun laatste dosis kregen, moet Phesgo worden toegediend als 3-wekelijkse onderhoudsdosis van 600 mg pertuzumab/600 mg trastuzumab.
Bij patiënten die worden behandeld met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab en die 6 weken of langer geleden hun laatste dosis kregen, moet Phesgo worden toegediend als oplaaddosis van 1200 mg pertuzumab/600 mg trastuzumab gevolgd door een 3-wekelijkse onderhoudsdosis van 600 mg pertuzumab/600 mg trastuzumab.
Linkerventrikeldisfunctie
Het gebruik van Phesgo moet voor ten minste 3 weken worden onderbroken bij klachten en symptomen die congestief hartfalen suggereren. De behandeling met Phesgo moet worden beëindigd als symptomatisch hartfalen is bevestigd (zie rubriek 4.4 voor meer informatie).
Patiënten met gemetastaseerde borstkanker
Patiënten moeten voorafgaand aan de behandeling een linkerventrikelejectiefractie (LVEF) hebben van ≥ 50%. Het gebruik van Phesgo moet voor ten minste 3 weken worden onderbroken bij:
een daling van de LVEF tot onder de 40%
een LVEF van 40-45% geassocieerd met een afname van ≥10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarde voorafgaand aan de behandeling.
Het gebruik van Phesgo kan worden hervat zodra de LVEF zich heeft hersteld tot een waarde van > 45%, of tot een waarde van 40-45% bij een afname van < 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarden voorafgaand aan de behandeling.
Patiënten met vroege borstkanker
Patiënten moeten voorafgaand aan de behandeling een LVEF hebben van ≥ 55% (≥ 50% na afloop van de behandeling met de antracycline-component van de chemotherapie, indien van toepassing).
Het gebruik van Phesgo moet voor ten minste 3 weken worden onderbroken bij een daling van de LVEF tot onder de 50% geassocieerd met een afname van ≥ 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarden voorafgaand aan de behandeling.
Het gebruik van Phesgo kan worden hervat zodra de LVEF zich heeft hersteld tot een waarde van ≥ 50% of tot een afname < 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarden voorafgaand aan de behandeling.
Speciale populaties
Ouderen
Over het algemeen werden er geen verschillen in de werkzaamheid van Phesgo waargenomen tussen patiënten van 65 jaar en ouder en patiënten jonger dan 65 jaar. Bij patiënten van 65 jaar en ouder is er geen dosisaanpassing van Phesgo nodig. Er zijn beperkte gegevens beschikbaar bij patiënten ouder dan 75 jaar.
Zie rubriek 4.8 voor de veiligheidsbeoordeling bij ouderen.
Verminderde nierfunctie
Bij patiënten met een licht of matig verminderde nierfunctie is dosisaanpassing van Phesgo niet nodig. Aangezien er beperkte farmacokinetische gegevens beschikbaar zijn (zie rubriek 5.2) kan er geen doseringsadvies worden gegeven voor patiënten met een ernstig verminderde nierfunctie.
Verminderde leverfunctie
De veiligheid en werkzaamheid van Phesgo zijn niet onderzocht bij patiënten met een verminderde leverfunctie. Er is waarschijnlijk geen aanpassing van de dosis Phesgo nodig bij patiënten met een verminderde leverfunctie. Er worden geen specifieke doseringsaanpassingen aanbevolen (zie rubriek 5.2).
Pediatrische patiënten
De veiligheid en werkzaamheid van Phesgo zijn niet vastgesteld bij kinderen en adolescenten jonger dan 18 jaar. Er is geen relevante toepassing voor Phesgo bij pediatrische patiënten voor de indicatie borstkanker.
Wijze van toediening
Phesgo mag uitsluitend subcutaan worden toegediend. Phesgo is niet geschikt voor intraveneuze toediening.
De toedieningsplaats moet steeds alleen tussen de linker en de rechter dij worden afgewisseld. Nieuwe injecties moeten steeds met een afstand van ten minste 2,5 cm van de eerdere toedieningsplaats worden gegeven op gezonde huid en nooit op plaatsen waar de huid rood, beurs, gevoelig of hard is. De dosis mag niet worden verdeeld over twee spuiten of tussen twee toedieningsplaatsen. Gedurende de behandeling met Phesgo moeten andere geneesmiddelen die subcutaan worden toegediend, bij voorkeur op andere plaatsen worden geïnjecteerd.
De oplaad‑ en onderhoudsdosis moeten worden toegediend gedurende respectievelijk 8 en 5 minuten.
Een observatietijd van 30 minuten nadat de oplaaddosis en 15 minuten nadat de onderhoudsdosis is afgerond wordt aanbevolen voor injectiereacties (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Injectiereacties
Indien de patiënt een injectiereactie ontwikkelt, kan de injectiesnelheid worden vertraagd of de injectie worden onderbroken (zie rubriek 4.4 en 4.8). Behandeling met onder andere zuurstof, bèta-agonisten, antihistaminica, snel toegediende intraveneuze vloeistoffen en antipyretica kan ook helpen om de systemische symptomen te verlichten.
Overgevoeligheidsreacties/anafylaxie
De injectie moet onmiddellijk en permanent worden stopgezet als de patiënt last krijgt van een reactie van NCI-CTCAE graad 4 (anafylaxie), bronchospasme of ‘acute respiratory distress’-syndroom (zie rubriek 4.4 en 4.8).
Voor instructies over gebruik en verwerking van het geneesmiddel voor toediening, zie rubriek 6.6.
4.3 Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor de werkzame stoffen of voor een van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen.
4.8 Bijwerkingen
Samenvatting van het veiligheidsprofiel
De meest voorkomende bijwerkingen (≥ 30%) die werden gemeld bij patiënten die werden behandeld met Phesgo of intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie waren alopecia, diarree, misselijkheid, anemie, asthenie en artralgie.
De meest voorkomende ernstige bijwerkingen (≥ 1%) die werden gemeld bij patiënten die werden behandeld met Phesgo of intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab waren febriele neutropenie, hartfalen, pyrexie, neutropenie, neutropenische sepsis, verlaagd aantal neutrofielen en pneumonie.
Het veiligheidsprofiel van Phesgo kwam over het algemeen overeen met het bekende veiligheidsprofiel van intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab, met injectieplaatsreactie als additionele bijwerking (15,3% vs. 0,4%).
In het registratie-onderzoek FEDERICA waren ernstige bijwerkingen gelijk verdeeld over de Phesgo-behandelarm en de behandelarm met intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab. De volgende bijwerkingen werden met een hogere frequentie (≥ 5%) gemeld bij Phesgo in vergelijking met intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab: alopecia 79% vs. 73%, myalgie 27,0% vs. 20,6% en dyspneu 12,1% vs. 6%.
Lijst van bijwerkingen in tabelvorm
De veiligheid van pertuzumab in combinatie met trastuzumab werd onderzocht bij 3834 patiënten met HER2-positieve borstkanker in de registratie‑onderzoeken CLEOPATRA, NEOSPHERE, TRYPHAENA, APHINITY en FEDERICA. De veiligheid waargenomen in de onderzoeken kwam over het algemeen overeen, hoewel de incidentie en de meest voorkomende bijwerkingen varieerden, afhankelijk van de al dan niet gelijktijdige toediening van antineoplastische middelen met de combinatie van pertuzumab en trastuzumab.
In tabel 2, in de eerste kolom, staan de bijwerkingen die gemeld zijn in verband met het gebruik van pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie in de hieronder genoemde klinische registratie‑onderzoeken (n = 3834) en na het in de handel brengen. Aangezien pertuzumab gebruikt wordt in combinatie met trastuzumab en chemotherapie, is het moeilijk om een causaal verband vast te stellen tussen een bijwerking en één specifiek geneesmiddel. In de laatste twee kolommen staan de bijwerkingen vermeld die werden gerapporteerd in de Phesgo-behandelarm van het FEDERICA-onderzoek (n = 243) wanneer Phesgo werd toegediend in combinatie met chemotherapie en als monotherapie.
CLEOPATRA, waarbij pertuzumab werd toegediend in combinatie met trastuzumab en docetaxel aan patiënten met gemetastaseerde borstkanker (n = 453)
NEOSPHERE (n = 309) en TRYPHAENA (n = 218), waarbij pertuzumab neoadjuvant werd toegediend in combinatie met trastuzumab en chemotherapie aan patiënten met lokaal gevorderde, inflammatoire of vroege borstkanker
APHINITY, waarbij pertuzumab adjuvant werd toegediend in combinatie met trastuzumab en een antracycline-houdende of antracycline-vrije taxaan-houdende chemotherapie aan patiënten met vroege borstkanker (n = 2364)
FEDERICA, waarbij Phesgo (n = 243) of intraveneuze pertuzumab en trastuzumab (n = 247) eerst werd toegediend in combinatie met chemotherapie (neoadjuvante fase) en vervolgens als monotherapie (adjuvante fase) aan patiënten met vroege borstkanker
Hieronder worden per systeem/orgaanklasse volgens MedDRA de bijwerkingen weergegeven, met de frequentiecategorieën:
Zeer vaak (≥ 1/10)
Vaak (≥ 1/100, < 1/10)
Soms (≥ 1/1.000, < 1/100)
Zelden (≥ 1/10.000, < 1/1.000)
Zeer zelden (< 1/10.000)
Niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald)
Binnen iedere frequentiegroep en systeem/orgaanklasse worden de bijwerkingen weergegeven in afnemende ernst.
Tabel 2 Samenvatting van de bijwerkingen bij patiënten behandeld met pertuzumab, trastuzumab in klinische registratie-onderzoeken^, ^^ en na het in de handel brengen†
| N = 3834^ | N = 243^^ | |
| Pertuzumab+trastuzumab | Phesgo met chemotherapie | Phesgo-monotherapie |
Bijwerkingen Systeem/orgaanklasse | Frequentiecategorie | Frequentiecategorie | Frequentiecategorie |
Bloed‑en lymfestelselaandoeningen |
|
|
|
Neutropenie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Anemie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Febriele neutropenie* | Zeer vaak | Vaak | Niet bekend |
Leukopenie | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Hartaandoeningen |
|
| |
Linkerventrikeldisfunctie** | Vaak | Soms | Soms |
Hartfalen** | Vaak | Soms | Vaak |
Oogaandoeningen |
|
| |
Traanproductie verhoogd | Zeer vaak | Vaak | Soms |
Maagdarmstelselaandoeningen |
|
| |
Diarree | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Misselijkheid | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Braken | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Stomatitis | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Obstipatie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Dyspepsie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Buikpijn | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen |
|
| |
Vermoeidheid | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Slijmvliesontsteking | Zeer vaak | Zeer vaak | Soms |
Asthenie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Pyrexie | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Perifeer oedeem | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Injectieplaatsreactie°°° | Zeer vaak | Vaak | Zeer vaak |
Immuunsysteemaandoeningen |
|
| |
Overgevoeligheid*° | Vaak | Soms | Niet bekend |
Geneesmiddel-overgevoeligheid*° | Vaak | Soms | Soms |
Anafylactische reactie*° | Soms | Niet bekend | Niet bekend |
Cytokineafgifte-syndroom° | Zelden | Niet bekend | Niet bekend |
Infecties en parasitaire aandoeningen |
|
| |
Nasofaryngitis | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Bovenste luchtweginfectie | Vaak | Vaak | Vaak |
Paronychia | Vaak | Vaak | Vaak |
Voedings- en stofwisselingsstoornissen |
|
| |
Verminderde eetlust | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Tumorlysissyndroom† | Zelden | Niet bekend | Niet bekend |
Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen |
|
| |
Artralgie | Zeer vaak | Zeer vaak | Zeer vaak |
Myalgie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Pijn in extremiteiten | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Zenuwstelselaandoeningen |
|
| |
Dysgeusie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Hoofdpijn | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Perifere sensorische neuropathie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Perifere neuropathie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Duizeligheid | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Paresthesie | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Psychische stoornissen |
|
| |
Insomnie | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinum aandoeningen |
|
| |
Bloedneus | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Hoesten | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Dyspneu | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Interstitiële longziekte°° | Soms | Niet bekend | Niet bekend |
Huid- en onderhuidaandoeningen |
|
| |
Alopecia | Zeer vaak | Zeer vaak | Soms |
Huiduitslag | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Droge huid | Zeer vaak | Zeer vaak | Vaak |
Nagelafwijking | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Pruritus | Zeer vaak | Vaak | Vaak |
Bloedvataandoeningen |
|
| |
Opvliegers | Zeer vaak | Vaak | Zeer vaak |
^Toont samengevoegde gegevens uit de totale behandelperiode in CLEOPATRA (data-cutoff 11 februari 2014; het mediane aantal pertuzumab-cycli was 24) en uit de neoadjuvante behandelperiode in NEOSPHERE (het mediane aantal pertuzumab-cycli was 4 in alle behandelgroepen) en TRYPHAENA (het mediane aantal pertuzumab-cycli in de behandelgroepen was 3 – 6), uit de behandelperiode in APHINITY (het mediane aantal pertuzumab-cycli was 18) en uit de totale behandelperiode in FEDERICA (het mediane aantal Phesgo cycli was 18).
^^Toont Phesgo-gegevens van de totale behandelperiode van FEDERICA (het mediane aantal Phesgo-cycli was 18)
*Bijwerkingen met een fatale afloop zijn gemeld.
**Voor de totale behandelperiode over de 5 onderzoeken (CLEOPATRA, NEOSPHERE, TRYPHAENA, APHINITY, FEDERICA). De incidentie van linkerventrikeldisfunctie en congestief hartfalen komt overeen met de MedDRA voorkeurstermen gerapporteerd in de individuele onderzoeken.
°Termen die het vaakst worden gemeld in de medische concepten anafylactische reactie en injectie-/infusiegerelateerde reactie en verder worden beschreven in de rubriek “Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen”.
°°Er werden geen gevallen van interstitiële longziekte gemeld in de FeDeriCa-studie, maar deze gevallen werden waargenomen bij trastuzumab.
°°°Alleen gezien met Phesgo (gerelateerd aan subcutane toediening). De hogere frequentie die in de adjuvante fase werd waargenomen, houdt verband met een langere behandelperiode wanneer Phesgo als monotherapie wordt toegediend.
†Bijwerkingen gemeld na het in de handel brengen van pertuzumab en trastuzumab i.v.
Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen
Linkerventrikeldisfunctie (LVD)
Phesgo
In het registratie‑onderzoek FEDERICA was de incidentie van symptomatisch hartfalen (NYHA‑klasse III of IV) met een LVEF‑afname van ten minste 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarde en tot 50% 0,4% bij met Phesgo behandelde patiënten vs. 0% bij met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten tijdens de neoadjuvante fase (bij gelijktijdige toediening van chemotherapie). Van de patiënten bij wie symptomatisch hartfalen optrad waren geen van de met Phesgo behandelde patiënten hersteld op het moment van data‑cutoff en bij één patiënt werd Phesgo gestaakt vanwege een voorval van symptomatisch hartfalen. De incidenties van symptomatisch hartfalen met een LVEF-afname van ten minste 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarde voorafgaand aan de behandeling en tot 50% waren vergelijkbaar in de adjuvante behandeling (wanneer Phesgo alleen werd toegediend) en in de follow-upfase. Asymptomatische of licht symptomatische (NYHA‑klasse II) LVEF-afnamen van ten minste 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarde en tot 50% (bevestigd door secundaire LVEF) werden niet gemeld bij de patiënten die behandeld werden met Phesgo en werden gemeld bij 4% van de patiënten die behandeld werden met pertuzumab en trastuzumab tijdens de neoadjuvante fase (zie rubriek 4.2 en 4.4). Er was geen melding van asymptomatische of mild-symptomatische afnames in LVEF (NYHA- klasse II) van ten minste 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarde voorafgaand aan de behandeling en tot 50% (bevestigd door secundaire LVEF) in beide armen in de adjuvante fase. In de follow-upfase werd dit type cardiaal voorval waargenomen bij 1,6% van de patiënten behandeld met Phesgo en bij 3,6% van de patiënten behandeld met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab.
Intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie
In het registratie-onderzoek CLEOPATRA was de incidentie van LVD tijdens onderzoeksbehandeling hoger in de placebogroep dan in de pertuzumab-groep (respectievelijk 8,6% en 6,6%). De incidentie van symptomatische LVD was ook lager in de pertuzumab-groep (1,8% in de placebogroep versus 1,5% in de pertuzumab-groep) (zie rubriek 4.4).
In het neoadjuvante onderzoek NEOSPHERE, waarbij de patiënten 4 cycli pertuzumab als neoadjuvante behandeling kregen, was de incidentie van LVD (tijdens de totale behandelperiode) hoger in de met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel behandelde groep (7,5%) vergeleken met de met trastuzumab en docetaxel behandelde groep (1,9%). Er was één geval van symptomatische LVD in de met pertuzumab en trastuzumab behandelde groep.
In het neoadjuvante onderzoek TRYPHAENA was de incidentie van LVD (tijdens de totale behandelperiode) 8,3% in de groep die behandeld werd met pertuzumab plus trastuzumab en FEC (5-fluorouracil, epirubicine, cyclofosfamide) gevolgd door pertuzumab plus trastuzumab en docetaxel; 9,3% in de groep behandeld met pertuzumab plus trastuzumab en docetaxel na FEC; en 6,6% in de groep die behandeld werd met pertuzumab in combinatie met TCH (docetaxel, carboplatine en trastuzumab). De incidentie van symptomatische LVD (congestief hartfalen) was 1,3% in de groep die behandeld werd met pertuzumab plus trastuzumab en docetaxel na FEC (dit sluit een patiënt die symptomatische LVD heeft ervaren tijdens FEC-behandeling voorafgaand aan het krijgen van pertuzumab plus trastuzumab en docetaxel uit) en ook 1,3% in de groep die behandeld werd met pertuzumab in combinatie met TCH. Geen patiënten in de groep die behandeld werd met pertuzumab plus trastuzumab en FEC gevolgd door pertuzumab plus trastuzumab en docetaxel had symptomatische LVD.
In de neoadjuvante periode van het BERENICE-onderzoek was de incidentie van NYHA-klasse III/IV symptomatisch LVD (congestief hartfalen volgens NCI-CTCAE v.4) 1,5% in de groep die behandeld werd met dose dense doxorubicine en cyclofosfamide (dd AC) gevolgd door pertuzumab met trastuzumab en paclitaxel, en geen van de patiënten (0%) had symptomatische LVD in de groep behandeld met FEC gevolgd door pertuzumab in combinatie met trastuzumab en docetaxel. De incidentie van asymptomatische LVD (ejectiefractiedaling volgens NCI-CTCAE v.4) was 7% in de groep behandeld met dd AC gevolgd door pertuzumab met trastuzumab en paclitaxel en 3,5% in de groep behandeld met FEC gevolgd door pertuzumab met trastuzumab en docetaxel.
In het APHINITY-onderzoek was de incidentie van symptomatisch hartfalen (NYHA-klasse III of IV), met een afname van de LVEF van ten minste 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarde voorafgaand aan de behandeling en tot 50%, minder dan 1% (0,6% van de pertuzumab-groep en 0,3% van de placebogroep). Van de patiënten die symptomatisch hartfalen ontwikkelden, was 46,7% van de patiënten uit de pertuzumab-groep en 57,1% van de patiënten uit de placebogroep hersteld op het moment van data-cutoff (herstel gedefinieerd als 2 opeenvolgende LVEF-waarden boven de 50%). Het merendeel van de voorvallen werd gemeld bij de patiënten behandeld met antracycline. Asymptomatische of licht symptomatische afnames in LVEF (NYHA- klasse II), met een afname van LVEF van ten minste 10 procentpunten ten opzichte van de uitgangswaarde voorafgaand aan de behandeling en tot 50%, zijn gerapporteerd bij 2,7% van de pertuzumab-groep en bij 2,8% van de placebogroep, waarbij 79,7% van de pertuzumab-groep en 80,6% van de placebogroep was hersteld op het moment van data-cutoff.
Injectie‑/infusiereacties
Phesgo
In het registratie‑onderzoek FEDERICA werd een injectie‑/infusiereactie gedefinieerd als elke systemische reactie die gemeld werd binnen 24 uur na de toediening van Phesgo of intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Injectiereacties werden gemeld bij 0,4% van de met Phesgo behandelde patiënten en infusiereacties werden gemeld bij 10,7% van de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten in de neoadjuvante fase. In de adjuvante fase werden geen injectiegerelateerde reacties gemeld bij patiënten die werden behandeld met Phesgo, en infusiegerelateerde reacties werden gemeld bij 1,6% van de patiënten die werden behandeld met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab. Het merendeel van de systemische injectie-/infusiereacties die werden gezien met Phesgo of intraveneuze pertuzumab en trastuzumab waren koude rillingen, misselijkheid of braken.
Injectieplaatsreacties gedefinieerd als alle lokale reacties die gemeld werden binnen 24 uur na de toediening van Phesgo, werden gemeld bij 6,9% en 12,9% van de met Phesgo behandelde patiënten in respectievelijk de neoadjuvante fase en de adjuvante fase en waren allemaal bijwerkingen van graad 1 of 2. Het merendeel van de lokale reacties op de injectieplaats die werden gezien met Phesgo waren ofwel pijn op de injectieplaats of erytheem op de injectieplaats.
Intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie
In de registratie-onderzoeken werd een toedieningsreactie gedefinieerd als elk voorval gemeld als overgevoeligheid, anafylactische reactie, acute infusiereactie of cytokineafgiftesyndroom dat tijdens een infusie of op dezelfde dag als de infusie optrad. In het registratie-onderzoek CLEOPATRA werd de aanvangsdosis van pertuzumab een dag eerder toegediend dan trastuzumab en docetaxel, zodat eventuele pertuzumab-gerelateerde reacties onderzocht konden worden. Op de eerste dag, waarop uitsluitend pertuzumab werd toegediend, bedroeg de totale frequentie van infusiereacties 9,8% in de placebogroep en 13,2% in de pertuzumab-groep, waarbij het merendeel van de infusiereacties licht of matig van aard was. De meest voorkomende infusiereacties (voorkomend bij ≥ 1,0%) in de pertuzumab-groep waren koorts, rillingen, vermoeidheid, hoofdpijn, asthenie, overgevoeligheid en braken.
Tijdens de tweede cyclus, waarbij alle geneesmiddelen op dezelfde dag werden toegediend, waren de meest voorkomende infusiereacties (voorkomend bij ≥ 1,0%) in de pertuzumab-groep vermoeidheid, geneesmiddelovergevoeligheid, dysgeusie, overgevoeligheid, myalgie en braken (zie rubriek 4.4).
In de neoadjuvante en adjuvante onderzoeken werd pertuzumab tijdens alle cycli op dezelfde dag toegediend als andere onderzoeksbehandelingen. Bij 18,6% tot 25,0% van de patiënten kwamen de infusiereacties voor op de eerste dag van toediening van pertuzumab (in combinatie met trastuzumab en chemotherapie). De aard en ernst van voorvallen kwamen overeen met die werden waargenomen in CLEOPATRA, waarbij de meeste reacties licht of matig van ernst waren.
Overgevoeligheidsreacties/anafylaxie
Phesgo
In het registratie‑onderzoek FEDERICA bedroeg de totale frequentie van gemelde voorvallen overgevoeligheid/anafylaxie gerelateerd aan HER2‑gerichte therapie 1,2% bij de met Phesgo behandelde patiënten vs. 0,8% bij de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten. Geen daarvan was van NCI‑CTCAE (versie 4.0) graad 3‑4 (zie rubriek 4.4). Één patiënt kreeg een overgevoeligheidsreactie/anafylactische reactie tijdens of direct na toediening van Phesgo; in de eerste cyclus, wat leidde tot staken van de behandeling (zie rubriek 4.2 en 4.4).
Tijdens de neoadjuvante fase was er sprake van overgevoeligheid voor het geneesmiddel bij 0,4% van de patiënten die werden behandeld met Phesgo en bij 0,4% van de patiënten die werden behandeld met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab. Tijdens de adjuvante fase was bij 0,4% van de met Phesgo behandelde patiënten sprake van geneesmiddelovergevoeligheid en geen van de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten had overgevoeligheid of geneesmiddelovergevoeligheid.
Intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie
In het registratie-onderzoek CLEOPATRA bij patiënten met gemetastaseerde borstkanker bedroeg de totale frequentie van de door de onderzoeker gemelde voorvallen van overgevoeligheid/anafylaxie gedurende de gehele behandelperiode in de placebogroep 9,3% en in de pertuzumab-groep 11,3%, en bij respectievelijk 2,5% en 2,0% daarvan was sprake van een reactie van NCI-CTCAE graad 3-4. In totaal trad bij 2 patiënten uit de placebogroep en bij 4 patiënten uit de pertuzumab-groep een voorval op dat door de onderzoeker werd beschreven als anafylaxie (zie rubriek 4.4).
Over het algemeen gold dat het merendeel van de overgevoeligheidsreacties licht tot matig van ernst was en na behandeling verdween. Op basis van aanpassingen aan de onderzoeksbehandeling werden de meeste reacties beschouwd als secundaire reacties op de docetaxel-infusies.
In de neoadjuvante en adjuvante onderzoeken kwamen de voorvallen van overgevoeligheid/anafylaxie overeen met die werden waargenomen in CLEOPATRA. In NEOSPHERE kregen twee patiënten in de met pertuzumab en docetaxel behandelde groep anafylaxie. In zowel het TRYPHAENA-onderzoek als het APHINITY-onderzoek was de totale frequentie van overgevoeligheid/anafylaxie het hoogst in de met pertuzumab en TCH behandelde groep (respectievelijk 13,2% en 7,6%), waarvan respectievelijk 2,6% en 1,3% van de voorvallen van NCI-CTCAE graad 3-4 was.
Febriele neutropenie
Phesgo
In het registratie‑onderzoek FEDERICA trad febriele neutropenie (graad 3 of 4)op bij 6,6% van de met Phesgo behandelde patiënten en bij 5,6% van de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten gedurende de neoadjuvante fase. Tijdens de adjuvante fase trad er geen febriele neutropenie (graad 3 of 4) op.
Net als in registratie‑onderzoeken met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab werd een hogere incidentie van febriele neutropenie (graad 3 of 4) gezien onder Aziatische patiënten die met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab werden behandeld (13,0%). Overeenkomstig was de incidentie van febriele neuropenie ook hoger bij de Aziatische patiënten die met Phesgo werden behandeld (13,7%) gedurende de neoadjuvante fase. Tijdens de adjuvante fase werd er in beide armen geen febriele neutropenie (graad 3 en 4) geobserveerd.
Intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie
In het registratie-onderzoek CLEOPATRA maakte het merendeel van de patiënten in beide behandelgroepen minimaal één voorval van leukopenie door (63,0% van de patiënten in de pertuzumab-groep en 58,3% van de patiënten in de placebogroep), waarvan het merendeel neutropenische voorvallen waren (zie rubriek 4.4). Bij 13,7% van de patiënten in de pertuzumab-groep en 7,6% van de patiënten in de placebogroep trad febriele neutropenie op. In beide behandelgroepen was het aandeel patiënten dat febriele neutropenie kreeg het hoogst tijdens de eerste behandelcyclus en nam daarna gestaag af. In beide behandelgroepen werd onder Aziatische patiënten een toegenomen incidentie van febriele neutropenie gezien in vergelijking met patiënten van andere rassen en uit andere geografische regio's. Onder Aziatische patiënten was de incidentie van febriele neutropenie hoger in de pertuzumab-groep (25,8%) dan in de placebogroep (11,3%).
In het NEOSPHERE-onderzoek kreeg 8,4% van de patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel febriele neutropenie, in vergelijking met 7,5% bij patiënten behandeld met trastuzumab en docetaxel. In het TRYPAENA-onderzoek, kwam febriele neutropenie voor bij 17,1% van de patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab en TCH en bij 9,3% van de patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel na FEC. In TRYPHAENA was de incidentie van febriele neutropenie hoger bij patiënten die 6 cycli pertuzumab ontvingen in vergelijking met patiënten die 3 cycli pertuzumab ontvingen, ongeacht de chemotherapie die gegeven werd. Net zoals in het CLEOPATRA-onderzoek was de incidentie neutropenie en febriele neutropenie hoger onder Aziatische patiënten in vergelijking met andere patiënten in beide neoadjuvante onderzoeken. In NEOSPHERE kreeg 8,3% van de Aziatische patiënten die neoadjvant behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel febriele neutropenie vergeleken met 4,0% van de Aziatische patiënten die neoadjuvant behandeld werden met trastuzumab en docetaxel.
In het APHINITY-onderzoek trad febriele neutropenie op bij 12,1% van de met pertuzumab behandelde patiënten en bij 11,1% van de met placebo behandelde patiënten. Zoals in de CLEOPATRA-, TRYPHAENA- en NEOSPHERE-onderzoeken, werd in het APHINITY-onderzoek een hogere incidentie van febriele neutropenie waargenomen bij de met pertuzumab behandelde Aziatische patiënten in vergelijking met patiënten van andere afkomst (15,9% van de met pertuzumab behandelde patiënten en 9,9% van de met placebo behandelde patiënten).
Diarree
Phesgo
In het registratie‑onderzoek FEDERICA trad tijdens de neoadjuvante fase diarree op bij 60,5% van de met Phesgo behandelde patiënten en bij 54,8% van de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten. Diarree van graad ≥ 3 werd gemeld bij 6,6% van de patiënten in de met Phesgo behandelde groep vs. 4,0% in de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde groep (zie rubriek 4.4).
Tijdens de adjuvante fase trad diarree op bij 17,7% van de patiënten die werden behandeld met Phesgo en bij 20,6% van de patiënten die werden behandeld met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab. Diarree van graad ≥ 3 werd gerapporteerd bij 0% van de patiënten in de Phesgo-arm versus 1,2% in de intraveneuze pertuzumab- en trastuzumab-arm.
Intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie
In het registratie-onderzoek CLEOPATRA bij patiënten met gemetastaseerde borstkanker, trad diarree op bij 68,4% van de met pertuzumab behandelde patiënten en bij 48,7% van de met placebo behandelde patiënten (zie rubriek 4.4). De meeste voorvallen waren licht tot matig van ernst en traden op tijdens de eerste paar behandelcycli. De incidentie van diarree van NCI-CTCAE graad 3-4 was 9,3% bij de met pertuzumab behandelde patiënten versus 5,1% bij de met placebo behandelde patiënten. De mediane duur van de langste episode was 18 dagen bij de met pertuzumab behandelde patiënten en 8 dagen bij de met placebo behandelde patiënten. Voorvallen van diarree reageerden goed op proactieve behandeling met antidiarreemiddelen.
In het NEOSPHERE-onderzoek trad diarree op bij 45,8% van de patiënten die neoadjuvant met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel werden behandeld vergeleken met 33,6% bij patiënten die behandeld werden met trastuzumab en docetaxel.
In het TRYPAENA-onderzoek kwam diarree bij 72,3% van de patiënten voor die behandeld werden met pertuzumab en TCH en bij 61,4% van de patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel na FEC. In beide onderzoeken waren de meeste voorvallen licht tot matig van ernst.
In het APHINITY-onderzoek werd een hogere incidentie van diarree gerapporteerd in de pertuzumab-groep (71,2%) vergeleken met de placebogroep (45,2%). Diarree van graad ≥ 3 werd gerapporteerd bij 9,8% van de patiënten in de pertuzumab-groep versus 3,7% in de placebogroep. Het merendeel van de gemelde voorvallen had een ernst van graad 1 of 2. De hoogste incidentie van diarree (alle graden) werd gerapporteerd tijdens de behandelperiode met HER2-gerichte therapie + taxaan-houdende chemotherapie (61,4% van de patiënten in de pertuzumab-groep versus 33,8% van de patiënten in de placebogroep). De incidentie van diarree was veel lager na beëindiging van chemotherapie en betrof 18,1% van de patiënten in de pertuzumab-groep versus 9,2% van de patiënten in de placebogroep gedurende de periode van gerichte therapie na de behandeling met chemotherapie.
Uitslag
Phesgo
In het registratie‑onderzoek FEDERICA trad uitslag op bij 10,7% van de met Phesgo behandelde patiënten en bij 15,5% van de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten tijdens de neoadjuvante fase. Tijdens de adjuvante fase trad uitslag op bij 8,2% van de met Phesgo behandelende patiënten en bij 8,7% van de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten. Het merendeel van de uitslag-voorvallen was van graad 1 of 2.
Intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie
In het registratie-onderzoek CLEOPATRA bij patiënten met gemetastaseerde borstkanker, trad uitslag op bij 51,7% van de patiënten in de pertuzumab-groep en bij 38,9% van de patiënten in de placebogroep. De meeste voorvallen hadden een ernst van graad 1 of 2, traden op tijdens de eerste twee cycli en reageerden op standaardtherapieën zoals topicale of orale acnebehandeling.
In het NEOSPHERE-onderzoek trad uitslag op bij 40,2% van de patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel, in vergelijking met 29,0% bij patiënten die behandeld werden met trastuzumab en docetaxel. In het TRYPHAENA-onderzoek kwam uitslag voor bij 36,8% van de patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab en TCH en bij 20,0% van de patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel na FEC. De incidentie van uitslag was hoger bij patiënten die 6 cycli pertuzumab ontvingen dan bij patiënten die 3 cycli pertuzumab ontvingen, ongeacht de chemotherapie die werd gegeven.
In het APHINITY-onderzoek kwam uitslag voor bij 25,8% van de patiënten die met pertuzumab werden behandeld versus 20,3% van de patiënten in de placebogroep. Het merendeel van de uitslag-voorvallen was van graad 1 of 2.
Afwijkende laboratoriumbevindingen
Phesgo
In het registratie‑onderzoek FEDERICA was de incidentie van neutropenie van NCI‑CTCAE v.4 graad 3‑4 gebalanceerd tussen de twee behandelgroepen (13,6% bij de met Phesgo behandelde patiënten en 13,9% bij de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten) tijdens de neoadjuvante fase en waren significant lager tijdens de adjuvante fase (0,8% van de met Phesgo behandelde patiënten en 0% van de met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab behandelde patiënten).
Intraveneuze pertuzumab in combinatie met trastuzumab en chemotherapie
In het registratie-onderzoek CLEOPATRA bij patiënten met gemetastaseerde borstkanker, was de incidentie van neutropenie van NCI-CTCAE v.3 graad 3-4 gebalanceerd tussen de twee behandelgroepen (86,3% bij de met pertuzumab behandelde patiënten en 86,6% bij de met placebo behandelde patiënten, inclusief respectievelijk 60,7% en 64,8% neutropenie van graad 4).
In het NEOSPHERE-onderzoek was de incidentie van neutropenie van NCI-CTCAE v.3 graad 3-4 74,5% bij patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel, vergeleken met 84,5% bij patiënten die behandeld werden met trastuzumab en docetaxel, waaronder respectievelijk 50,9% en 60,2% neutropenie van graad 4. In het TRYPHAENA-onderzoek was de incidentie van neutropenie van NCI-CTCAE v.3 graad 3-4 85,3% bij patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab en TCH en 77,0% bij patiënten die neoadjuvant behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en docetaxel na FEC, waaronder respectievelijk 66,7% en 59,5% neutropenie van graad 4.
In het APHINITY-onderzoek was de incidentie van neutropenie van NCI-CTCAE v.4 graad 3-4 40,6% bij patiënten die behandeld werden met pertuzumab, trastuzumab en chemotherapie, vergeleken met 39,1% bij patiënten die behandeld werden met placebo, trastuzumab en chemotherapie, waaronder respectievelijk 28,3% en 26,5% neutropenie van graad 4.
Immunogeniciteit
Zoals bij elk therapeutisch eiwit is het mogelijk dat er bij patiënten die worden behandeld met Phesgo een immuunrespons tegen pertuzumab en trastuzumab optreedt.
In het FEDERICA-onderzoek was de incidentie van tijdens de behandeling ontstane antilichamen tegen pertuzumab en trastuzumab respectievelijk 10,6% (26/245) en 0,4% (1/245) bij patiënten die werden behandeld met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab. Onder patiënten die positief testten op antilichamen tegen pertuzumab werden neutraliserende antilichamen tegen pertuzumab gemeten bij drie patiënten.
De incidentie van tijdens de behandeling ontstane antilichamen tegen pertuzumab, trastuzumab en vorhyaluronidase-alfa was respectievelijk 12,9% (31/241), 2,1% (5/241) en 6,3% (15/238) bij patiënten die werden behandeld met Phesgo. Onder deze patiënten werden neutraliserende antilichamen tegen pertuzumab gemeten bij twee patiënten en neutraliserende antilichamen tegen trastuzumab gemeten bij één patiënt.
De klinische relevantie van het ontwikkelen van antilichamen tegen pertuzumab, trastuzumab of vorhyaluronidase-alfa na behandeling met Phesgo is niet bekend.
Overschakelen van behandeling met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab op Phesgo (of vice versa)
In onderzoek MO40628 werd de veiligheid van het overschakelen van behandeling met intraveneuze pertuzumab en trastuzumab naar Phesgo subcutaan (behandelgroep A) en vice versa (behandelgroep B) onderzocht met het primaire doel om de voorkeur van patiënten voor Phesgo te evalueren (zie rubriek 5.1 voor details van de onderzoeksopzet).
De incidentie van bijwerkingen bij de patiënten in behandelgroep A gedurende cycli 1-3 (intraveneuze behandeling) was 77,5% (62/80 patiënten) vergeleken met 72,5% (58/80 patiënten) gedurende cycli 4‑6 (subcutane behandeling). In behandelgroep B was de incidentie van bijwerkingen in cycli 1-3 (subcutane behandeling) 77,5% (62/80 patiënten) vergeleken met 63,8% (51/80 patiënten) in cycli 4-6 (intraveneuze behandeling), voornamelijk als gevolg van de hogere incidentie van injectieplaatsreacties (allemaal van graad 1 of 2) tijdens toediening van Phesgo. De incidenties van ernstige bijwerkingen, bijwerkingen van graad 3 en het stoppen van de behandeling vanwege bijwerkingen vóór het overschakelen (cycli 1-3) waren laag (minder dan 6%) en vergelijkbaar met de incidenties van na het overschakelen (cycli 4-6).
Er werden geen bijwerkingen van graad 4 en graad 5 gemeld.
Ouderen
In het FEDERICA-onderzoek werden er over het algemeen geen verschillen in de veiligheid van Phesgo waargenomen tussen patiënten van 65 jaar en ouder en patiënten jonger dan 65 jaar.
In de registratie-onderzoeken voor pertuzumab met intraveneuze toediening van pertuzumab in combinatie met trastuzumab traden verminderde eetlust, anemie, gewichtsverlies, asthenie, dysgeusie, perifere neuropathie, hypomagnesiëmie en diarree echter met een hogere incidentie van ≥5% op bij patiënten ouder dan 65 jaar (n = 418) in vergelijking met patiënten jonger dan 65 jaar (n = 2926).
Er zijn beperkte gegevens uit klinisch onderzoek beschikbaar bij patiënten ouder dan 75 jaar die werden behandeld met Phesgo of intraveneuze pertuzumab en trastuzumab. Gegevens na het in de handel brengen laten geen verschil zien in de veiligheid van pertuzumab in combinatie met trastuzumab tussen patiënten van 65 jaar en ouder en patiënten jonger dan 65 jaar.
Melding van vermoedelijke bijwerkingen
Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden (zie hieronder voor details).
België
Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten
www.fagg.be
Afdeling Vigilantie:
Website: www.eenbijwerkingmelden.be
e-mail: adr@fagg-afmps.be
7. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Roche Registration GmbH
Emil-Barell-Strasse 1
79639 Grenzach-Wyhlen
Duitsland
8. NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/20/1497/001 (1200 mg/600 mg)
EU/1/20/1497/002 (600 mg/600 mg)
10. DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
25 juli 2024
Gedetailleerde informatie over dit geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau http://www.ema.europa.eu.
PRIJZEN
CNK code | Verpakking | ATC5 code | Prijs | Af-fabriek prijs | Voorschriftplichtig | Remgeld reguliere tegemoetkoming | Remgeld verhoogde tegemoetkoming |
---|---|---|---|---|---|---|---|
4284212 | Phesgo 600 mg/ 600 mg in 10 mL / 1 vial (SC) oplossing voor injectie | - | - | - | - | ||
4284204 | Phesgo 1200 mg/ 600 mg soplossing voor injectie in 15 mL / 1 vial (SC) | - | - | - | - |